Gaze-about, gazebo en de reisdagboeken van John Byng, 5thViscount Torrington (1743-1813)

Auteur: Wim Meulenkamp

I. Leven en reisbeschrijvingen van John Byng.

John Byng 5th Viscount of Torrington

John Byng 5th Viscount of Torrington

De reisdagboeken (1781-1794) van John Byng (1), onder de algemene titel The Torrington Diaries, behoren tot de meest eigenzinnige en lezenswaardige lectuur van de late achttiende eeuw. Zijn carrière, of beter zijn gebrek aan carrière, is snel geschetst: geboren als de jongere zoon van George Byng, derde Viscount (burggraaf) Torrington, en neef van de befaamd-beruchte admiraal John Byng die in 1757 geëxecuteerd werd, kwam hij in 1760 bij de Foot Guards, een gekochte commissie om hem onder dak te brengen. Hij bracht het tot luitenant-kolonel en in 1780 gaf Byng het leger eraan. Twee jaar later werd hij Commissioner of Stamps, Ontvanger van Zegelrechten, ongetwijfeld een sinecure. Byng moest van relatief weinig geld rondkomen, iets dat mogelijk de oorzaak was van het gegeven dat hij nooit naar het Continent op reis ging, al verhult hij dat door er een principieel punt van te maken. Hij had wel zijn woning in Londen, maar bezat geen buitenhuis, iets dat hij voortdurend betreurde, maar het spitste blijkbaar wel zijn opmerkingsgave: Byng becommentarieert voortdurend de ligging van de buitens en gispt de volgens hem absurde neiging om de huizen op hoogtes te bouwen, bekritiseert (een nogal mild woord) de schilderijenverzamelingen en de algemene smaak of het gebrek daaraan die ten toon gespreid wordt in de buitens die hij bezoekt. Wacht maar, is zijn typerende commentaar na zo’n bezoek, wacht maar tot ik mijn buitenhuis heb – dan zullen ze eens wat zien.

Rural seat at Chicksand aqaurel John Byng

Rural seat at Chicksand, aqaurel John Byng

Karakteristiek zijn de opmerkingen bij een bezoek aan Tong Castle in Shropshire, waar hij opmerkt dat er geen bibliotheek is, en: ‘Every part of this magnificent house is cover’d by pictures – from Xties [=Christie’s] – and other auctions, of dying Saints, naked Venuses, and drunken Bacchanals…’ (deel III, p. 139, 1 juli 1793). Elders wordt het befaamde, protserige Chatsworth, in tegenstelling tot eigenlijk alle andere beschrijvingen uit die tijd en later, verbaal met de grond gelijk gemaakt. Terecht, denk je dan wel eens. De prijzen van overnachtingen, van eten en van gidsen zijn Byng altijd te hoog, iets waarvan we de rede wel inzien omdat reiskosten in die tijd, in vergelijking met tegenwoordig, onvoorstelbaar hoog lagen. Een moment waarop Byng’s irritatie tot kookpunt komt, is op een avond in een herberg wanneer hij de kamer die hij zojuist betrokken heeft, weer moet verlaten, omdat juist een reiziger is gearriveerd die hoger in rang is dan Byng. Ook hier weer: wacht maar, schrijft hij dan, wacht maar tot ik mijn titel eenmaal heb geërfd.
De lezer kan niet anders dan applaudisseren bij een dergelijke persoonlijkheid die puur uit originaliteit en kribbigheid lijkt te zijn opgebouwd. Zoals iedere figuur met zeggingskracht, is hij ook nog eens behoorlijk inconsistent en inconsequent. Tijdens zijn bezoeken aan de ruïnes van abdijen en kastelen, aan verwaarloosde kerken en huizen, betreurt hij telkenmale het vandalisme van zij die zich ‘antiquaries’ noemen, de op kennis en materiële oudheidkundige souvenirs beluste reizigers die er niet voor terug deinzen bewerkte stenen los te wrikken, manuscripten mee te nemen en schilderingen te ontvreemden. Een dag of wat later schrijft hij plompverloren, zonder enige referentie aan zijn voorgaande tirades, dat hij uit een kerk een aantal middeleeuwse beschilderde glazen heeft meegenomen, want, ach ja, anders zou iemand anders hetzelfde hebben gedaan, en het ware toch beter dat hij die spullen onder zijn hoede nam.
John Byng overleed in 1813, twee weken nadat hij zijn broer had opgevolgd als de vijfde Viscount Torrington – eindelijk in het bezit van de middelen die de dromen waar konden maken welke hij in zijn reisdagboeken zo uitputtend had weergegeven. Nu was het echter te laat. Maar we hebben zijn culturele erfenis: the Diaries.

II. Gaze-abouts/gazebo’s.

White Summerhouse van 4th Lord Torringonton, aquarel John Byng

White Summerhouse van 4th Lord Torringonton, aquarel John Byng

Naast al die pracht beschrijvingen en de keren dat hij Lancelot ‘Capability’ Brown en Humphrey Repton vermeld (de een, ofschoon al dood, noemt hij zijn vriend, en de ander komt hij zelfs op een reisje ergens tegen), (2) is er iets dat opvalt bij een aantal fragmenten in Byng: de keren dat hij de term ’gaze-about’ of ‘gaze-abouts’ laat vallen als zelfstandig naamwoord, niet als werkwoordsvorm. Eén maal is het zelfs ‘stare-about’. Het is al snel duidelijk dat hij deze uitdrukkingen gebruikt in de betekenis van ‘gazebo’, een woord zonder Nederlandse equivalent, maar met de gebruiksconnotaties prieel, belvedère, kiosk, koepel. Hoe dan ook, bij Byng is een goed uitzicht essentieel voor het gebruik van ‘gaze-about’.

Halfpenny Gazebo

The Elevation of a Chinese Tower or Gazebo, Plate LV,
in: William en John Halfpenny, Rural Architecture in the Chinese Taste, London, 1752

Oudere referentiewerken zien dit ook als een belangrijk aspect. In de 1811 Dictionary of the Vulgar Tongue volgt de uitleg: ‘An elevated observatory or summer-house’; terwijl in Roget’s Thesaurus uit 1852 ‘gazebo’ in de volgende woordengroep opduikt: ‘point of view, view-, stand-point; gazebo, loop-hole, belvedere, watchtower.’ Een recente bron (John Fleming, Hugh Honour en Nikolaus Pevsner, The Penguin Dictionary of Architecture uit 1966) geeft een geheel tevredenstellende definitie: ‘A small look-out tower or summerhouse with a view, usually in a garden or park, but sometimes on the roof of a house; in the latter case it is also called a belvedere’.
De laatste tijd echter is de terminologie gaan zwemmen. Van Dale’s Engels-Nederlands woordenboek lijkt enigszins te ontsporen: belvédère, torentje, balkon, koepel, erker, tuinhuisje, vakantiehuisje (in die laatste zin heb ik ‘gazebo’ nooit, maar dan ook nooit horen gebruikt).(3)
Chambers 20th Century Dictionary geeft eenvoudigweg ‘a belvedere’. Het Oxford Illustrated Dictionary is wat uitgebreider: ‘structure whence a view may be had, belvedere, lantern, turret, balcony…’ En de Oxford Companion to Gardens uit 1986: ‘facetious Latin for “I will gaze”, is a structure from which one may “gaze out” over a garden. It is either an elevated room placed on an existing natural small vantage point, or a main room constructed on the first floor of a brick or stone garden building’. In de Verenigde Staten wordt ‘gazebo’ tegenwoordig vooral gebruikt voor wat wij een prieel zouden noemen, een houten constructie, een tuinhuisje, dat weinig specifiek met uitzicht te maken lijkt te hebben. (4)
Het meest gezaghebbend is doorgaans The Oxford English Dictionary (OED), de bron waar men veelal de hierboven genoemde definities aan toetst, dat onder meer aangeeft: ‘… commonly explained as a humurous formation on GAZE …, videbo…, but the early quot[ation]s suggest that it may possibly be a corruption of some oriental word. A turret or lantern on the roof of a house, usually for the purpose of commanding an extensive prospect; also, a similar erection in a garden or pleasure ground; a belvedere or look-out,’ Het is de opmerking over het ‘oriental word’ die de aanleiding is voor een artikel van de hand van William Sayers van Cornell University Library die in 2003 een ingewikkelde etymologie van het woord uitwerkt, inderdaad met oriëntaalse oorsprongen. (5) Deze auteur wordt nu ook gevolgd in discussie op het internet, die vermenigvuldiger van misvattingen, en lijkt dan ook geheel geaccepteerd. (6)
Er zijn enkele zeer vroege voorbeelden van het gebruik van het woord ‘gazebo’, in een voorbeeldenboek van William en John Halfpenny uit 1752: ‘The Elevation of a Chinese Tower or Gazebo’ (Rural Architecture in the Chinese Taste), en in William Wrighte’s Grotesque Architecture uit 1767: ‘The whole is lighted from the gazebo in the top’.
Er blijkt echter nog een vroeger gebruik van het woord te zijn, van de bijna geheel onbekende schrijver Wetenhall Wilkes (1705/6-1751) in diens An Essay on the Pleasure and Advantages of Female Literature (1741):

‘Unto the painful summit of this height
A gay Gazebo does our Steps invite.
From this, when favour’d with a Cloudless Day,
We fourteen Counties all around survey.’ (7)

Deze laatste referentie nu sluit aan bij de manier waarop ongeveer 40-50 jaar later (tussen 1781 en 1790) Byng het woord gebruikt. Mondeling, bij discussies in Engeland en Nederland, wordt gazebo overigens doorgaans uitgelegd als een samentrekking van de varianten ‘gaze above’ en ‘gaze about’. En ook dat komt overeen, in ieder geval voor wat betreft de laatste variant, met John Byng. Mijns inziens is de door Byng gebezigde terminologie de correcte, althans hier ziet men hoe het woord ‘gazebo’ is ontstaan uit ‘gaze-about’.
In chronologische volgorde gaat het om deze passages:

Een bezoek aan Chepstow: ‘After a complete shaving, and dressing, and drinking two pint basins of tea, I walk’d thro’ the town to a stone gazeabout, half a mile distant; whence is an immense view, down the Severn, to the sea; over the Bristol hills; and to the left, to Thornbury, Berkley Castle, &c. &c.’
(deel I, p. 26, 16 juni 1781).

Over Cymer Abbey, de abdijruïne bij Dolgelly, Wales: ‘It is seated as all religious houses were, in shady retirement, in the calm vale; and near the purling stream; and in my opinion, they were placed better than the modern gazeabouts on the hill top, expos’d to every tempest, and distant from every comfort.’
(deel I, p. 147, 6 juli 1784).

Broadway: ‘… I climb’d by a very pleasant foot-path, to the hill-top where Sir John Cotterell has built the most extraordinary gaze-about house in the world, at the summit of an exceeding steep; without a tree about him, and fronting the west; – there it stands looking to Wales …’
(deel I, p. 319, 12 augustus 1787) (8)

In Buckden bezoekt hij ‘the Bishop of Lincoln’s palace’ en prijst de ligging: ‘all places of the low, shaded situation, I prefer to the modern hill-top stareabouts.’
(deel II, p. 258, 19 juli 1790).

Het enigszins merkwaardige is dat wanneer we verwachten dat Byng het woord ‘gazebo’ of ‘gaze-about’ zal gaan gebruiken, hij dat niet doet. In Leicester krijgt hij de raad van de herbergier ‘to go in the evening to Mrs — house at Scrapthorp, not far from this town “dere to see her mount, and her schrubberie, whiche alle de gentlemen like to inspect”.(9) Men gaat inderdaad naar het huis ‘where are the gardens we were advised to visit; and so we did, and went to a mount with a summer house at the top, where is a good inland view …’ (deel II, p. 85, 24 juni 1789).(10)

In Byng’s reisdagboeken komt de ‘gazebo’ dus naar voren als een architectuur, het kan een belvedère, een tuinhuis of zelfs een compleet huis zijn, dat, en dit is essentieel, een weids uitzicht biedt en een hooggelegen positie heeft. Niet meer en niet minder. (11)

Noten:

  1. De manuscript dagboeken, een vijftiental in totaal, bevinden zich op tien verschillende locaties, grotendeels universiteitsbibliotheken en stadsbibliotheken/archieven, terwijl één dagboek zich in privé-handen bevindt. Ze werden tussen 1934 en 1938 in vier delen uitgegeven door Eyre & Spottiswoode in Londen, bezorgd door Cyril Bruyn Andrews, met een inleiding door John Beresford, terwijl een vijfde (nogal dun) deel in 1939 werd uitgegeven bij Roy Patrick Smith in Marlow.Dit laatste deel (onder de separate titel Clouds & Sunshine by an English Tourist of the Eighteenth Century) is zeldzaam. Het manuscript dat zich in privé-handen bevindt (A Tour into Kent, 17-27 september 1790) heeft blijkbaar nooit in boekvorm het licht heeft gezien, en dit laatste manuscript werd door auteur dezes niet ingezien. Door de jaren heen zijn bovendien een drietal kleine selecties uit Byng’s dagboeken gepubliceerd.
  2. Voor Brown, zie Diaries, I. 176-180, 235; II. 113; III. 128 Voor Repton, II. 289, 377; III. 9-12, 18; IV. 51. De belangrijkste literatuur over beide landschapsarchitecten blijkt van The Torrington Diaries gebruik te hebben gemaakt.
  3. In Nederland is het woord behalve als ‘Fremdwort’ niet gevonden, enkel in verband met Keukenhof, maar daar lijkt het een niet-contemporaine introductie in de tekst, zie A.M. Hulkenberg, Keukenhof, Dordrecht 1975, 66. Hulkenberg noemt twee tuinkoepels ‘gazebeau’ of ‘gazebo’, en meldt dat ‘de origine van het woord … niet duidelijk [is]. Men ziet er ook gaze-about of een deel van het Latijnse videbo in.’ Met dank aan Martin van den Broeke voor de verwijzing.
  4. Een typisch voorbeeld is Gazebos and Other Garden Structures: 55 Gazebos 13 Strombrellas 7 Arbors 18 Birdfeeders & Houses, Delafield 1983, een catalogus met ontwerpen die wij prieeltjes zouden noemen. In het voorwoord van het boek van Gwynn Cochran Prideaux, Summerhouses of Virginia, Richmond 1976, geeft de schrijfster aan dat ze twijfelde of ze de publicatie niet Gazebos of Virginia moest noemen, of Garden Houses of Virginia. Eenzelfde slordigheid in vocabulaire is te vinden in May Brawley Hill, Furnishing the Old-Fashioned Garden: Three Centuries of American Summerhouses, Dovecotes, Pergolas, Privies, Fences & Birdhouses, New York 1998, waar de index voor gazebo’s verwijst naar summerhouses, maar in de tekst wordt gazebo doorgaans, maar niet altijd, gebruikt voor gebouwtjes met een uitzicht.
  5. William Sayers, ‘Eastern Prospect: Kiosks, Belvederes, Gazebos’, Neophilologus, LXXXVII, 2003, 299-305.
  6. Zie bijvoorbeeld Wikipedia, s.v. Gazebo, waar het Amerikaanse (on)begrip van ‘gazebo’ wordt gevolgd, en zelfs ‘band stands’ eronder vallen.Voorts http://www.languagehat.com/archieves/003370.php, en http://everyting2.com/node/403785.
  7. De eerste twee voorbeelden worden zowel gevonden in het OED als in het artikel van Sayers, het derde voorbeeld is zeer recent gefourneerd door ‘MMcM’ in een commentaar op ‘Gazebo’ in Languagehat, 14 januari 2009.
  8. In eerste instantie zou men hier verwachten dat het om de folly Broadway Tower gaat, maar die was toen nog niet gebouwd. Blijkens Nikolaus Pevsner, The Buildings of England: Worcestershire, Harmondsworth 1977 (ed. pr. 1968), 107, gaat het hier om de Fish Inn, ‘originally a summer house of Sir John Cotterell’s estate. It is a curiously barbaric piece of architecture, with a rusticated Venetian window and a triglyph frieze whose metopes are simply rubble.’ Pevsner herhaalt ook de opmerking over ‘gaze-about house’ van Byng.
  9. Het is niet bekend waar deze double entendre vandaan komt, de bron is niet geïdentificeerd, maar zal ongetwijfeld een Elizabethaans auteur zijn, of een auteur uit een nog eerdere periode. Overigens worden dergelijke obsceniteiten wel vaker in de achttiende en vroeg negentiende eeuw geuit in verband met tuinen en landschappen. De dichter James Thompson, William Shenstone van The Leasowes en Lord Lyttleton hebben een dergelijke conversatie bij een bezoek aan Lyttleton’s landgoed Hagley over de beide heuvels Clent Hill en Wawton Hill, zie Wim Meulenkamp, ‘De schouders van Grace Kelly, of, Little Merlin’s Cave: de Engelse landschapstuin als erotische metafoor’ (met Karin Westerink), in, id., Verloren land: drie eeuwen non-conformisme, Nieuwegein 1996, 91-129, 100. Voor twee verdere voorbeelden uit resp. 1753 en 1801, zie Ibid., 105-106.
  10. Een minderheidsstandpunt betreffende de ‘gazebo’ legt de conceptie al in twee verdieping hoge stenen tuinhuizen die tegen de hoeken van tuinmuren zijn gebouwd, zoals bijvoorbeeld in Montacute, ongeveer 1601, en Coombe Manor en Packwood House. Zie May Woods, Visons of Arcadia: European Gardens from the Renaissance to Rococo, Londen 1996, 82-83. Het woord werd echter zover we weten niet gebruikt in die tijd.
  11. Dank aan Gwyn Headley, Londen, die mij zijn ts. notities over het woord ‘gazebo’ ter beschikking stelde. Headley stelt dat een ‘gazebo’ vooral op bepaalde zichtassen is gericht. In het geval van Byng echter meen ik dat de ‘gaze-about’ juist een ver-reikend, allesomvattend uitzicht biedt.

N.B. Dit artikel is eerder verschenen in: Arinda van der Does en Jan Holwerda (eindredactie), Tuingeschiedenis in Nederland, Utrecht, 2009


<==Inhoud PorteFolly 38