Follies
Folly, het woord en fenomeen
Een folly is een bouwkundige dwaasheid. Het is van oorsprong een Engelse term, waarmee gebouwen werden aangeduid die geen praktische functie hadden of er bizar, vreemdsoortig of extravagant uitzagen en welbewust zo waren gebouwd. Deze omschrijving is nog steeds van toepassing. In Engeland wordt een folly wel omschreven als a practical joke in stone of aangeduid als whimsical, te vertalen als: grillig, speels. In Frankrijk en België wordt het woord fabrique vaker gebruikt voor een tuinfolly.

Het fenomeen folly is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de Engelse landschapstuin, die ongeveer vanaf 1730-1750 een aanvang neemt, en waarin werd geëxperimenteerd met een nieuwe vormentaal: een meer natuurlijke wijze van tuinaanleg (als reactie op de Franse formele tuinkunst van daarvoor) en stoffage waarin romantische sentimenten tot uitdrukking kwamen. Dit leidde tot een grote verscheidenheid aan gebouwen in de meest uiteenlopende stijlen en gedaanten: van pseudo-middeleeuwse, neogotische schijnkastelen en dito ruïnes met spitsbogen en kantelen; een tempel of aquaduct (als waterval) naar voorbeeld van de oude Romeinse en Griekse architectuur; (kunst)grotten, versierd met schelpen uit verre landen en Zwitserse chalets. En er waren nog meer variaties, zoals: nabootsingen van Stonehenge en het Colosseum; exotische bouwwerken, zoals pagodes, een compleet Chinees dorp, een Turkse tent of Maori-hut, naast huizenhoge rotspartijen (Grand Rochers), danszalen onder water… en nog veel meer. Met de verspreiding van de Engelse landschapstuin over geheel Europa, tot ver in Rusland, veroverden ook de follies nieuw terrein. Dit geldt ook voor Nederland waar aan het eind van 18e eeuw de landschapstuin met zijn follies zogezegd overwaait vanuit Engeland.
Voortbestaan, herontdekking en karakteristieken
Follies hebben zich als architectonisch fenomeen in de loop der tijd gehandhaafd en zijn opgewaardeerd van een marginaal bestaan aan de zijlijn tot waardevol cultureel erfgoed. Het is een verzamelnaam geworden voor allerlei buitenissige, dwaze architectuur, stoffage van tuinen, parken, zelfs kerkhoven en al dan niet functionele bouwsels met bijzondere amusementswaarde. Follies vallen vooral op door hun eigenzinnige vormgeving, vaak wars van de heersende smaak, hun originele materiaalgebruik, (ogenschijnlijke) nutteloosheid en vaak unieke reden van bouw (het verhaal erachter). In architectuurhistorisch opzicht zijn zij dan ook vaak van belang als proeftuin voor nieuwe bouwstijlen- en vormen. Follies kunnen ook buiten de begrenzing van tuin of park voorkomen, solitair of in ensemblevorm.
Alternatieve typering
Voor folly, als architectonisch verschijnsel, zijn nog allerlei andere omschrijvingen in omloop, zoals:
- Follies bestaan slechts bij de gratie van hun beschouwer, zijn niet neergezet om in te wonen of werken, maar hebben enkel en alleen het gebaar tot doel. Het is de meest pure vorm van architectuur. Met hun bizarre stijl, vorm of verhaal fungeren ze als stenen spiegels van de ziel; zonder de reactie van de toeschouwer bestaan ze niet. (W. Meulenkamp, Follies, Bizarre bouwwerken in Nederland en België, Amsterdam / Antwerpen, 1995, 9)
- … a small building or feature that appears to have no practical purpose, or the purpose appears less important than its striking or unusual design, but the term is ultimately subjective, so a precise definition is not possible… (Follies, The International magazine for Follies, Grottoes and Garden Buildings, nr. 100, 2018, 5)
- Een folly of follie [sic] is een bouwwerk dat met opzet nutteloos of bizar is. Een folly is een niet-conventioneel gebouw, ongeschikt voor huisvesting of andere functies en geen een ander doel dienend dan decoratie. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Folly)
- A decorative building or structure often built as part of a landscaped park or estate of a country house. These may have been specially designed by an architect to fulfil an entertainment function, such as a place for picnics or as a hunting lodge, or commemorative or of no function – but entertainment itself as a flight of fancy.
(http://www.keystothepast.info/article/9972/Glossary?AZ=F) - Folly (wörtlich „Narretei“), Mehrzahl Follies, ist eine englische Bezeichnung in der Gartenkunst und der Architektur für einen ungewöhnlichen Zierbau. Ein Folly unterscheidet sich von anderen nutzlosen Bauwerken (Staffagebauten) durch die ihm zugrunde liegende exzentrische Idee oder durch eine besonders ungewöhnliche, extravagante Ausführung. Im Deutschen wird die Bezeichnung Folly bisher nur selten verwendet, vorwiegend mit Bezug zu Landschaftsgärten in England. Die bizarre Auffälligkeit des Bauwerks ist beabsichtigt, das provokativ Unnütze der Anlage ist programmatisch. Eine Sinngebung kann zum Beispiel durch die nostalgische Assoziation mit einer verklärten Vergangenheit entstehen. Die Anlage ist immer eigens errichtet, sie muss nicht funktionslos sein, ist häufig begehbar oder kann sogar bewohnt werden. (https://de.wikipedia.org/wiki/Folly_(Gartenkunst))
- The definition of a ‘folly’ has been manifold, but the one given by HEADLEY & MEULENKAMP… is just as enigmatic as useful: a folly is a folly to us because we do not understand it. (G. Headley en W. Meulenkamp, Follies, Grottoes & Garden Buildings, Londen 1999, 6)
- A building erected for no definite purpose; a costly structure apparently built for fantastic reasons, or a useless and generally foolish building erected in the grounds of a wealthy eccentric. (The Oxford English Dictionary)
Overige karakteristieken en beweegredenen
Uit de veelheid aan, soms zelfs tegenstrijdige, omschrijvingen kan gevoeglijk worden geconcludeerd dat er geen sluitende, eenduidige definitie is te geven van wat nu wel of niet en folly is, zoiets is alleen bij benadering mogelijk. Bovenstaand zijn al een aantal kenmerken van follies genoemd. Daaraan kunnen nog worden toegevoegd: incongruentie (het gebouw is niet op zijn plaats qua tijd of land), een excentrieke opdrachtgever of bouwer en – met name in het geval van stoffage van landschapstuinen – de intentie door de vorm van het bouwwerk of de bouwstijl associaties met andere tijden of culturen op te roepen of specifieke sentimenten, zoals melancholie (een donkere grot), of verval (een echte oude ruïne of een ersatz exemplaar); esthetische genoegens – met name de schilderachtigheid van betreffend object – spelen hierbij eveneens een belangrijke rol. Beweegredenen voor de bouw van een folly zijn onder meer:
- markering van eigen terrein
- uiting van individuele smaak / vrijheid; verzet tegen heersende smaak
- werkgelegenheid
- status / geldverspilling
- politiek, o.a. nationalistische motieven
Boeken over follies:
- Pieter en Rita Boogaart: Follies in France, I-III, ed. Folly Fellowship 2010-2016. Uitgebreide kennismaking met Franse follies, voorzien van vele afbeeldingen.
- Gwyn Headley, Follies: Fabulous, Fanciful and Frivolous Buildings, 2012. Introductie op follies van de National Trust)
- Gwyn Headley, Architectural Follies in America, New York 1996. Over 130 hoogst bijzondere bouwwerken in de VS.
- Gwyn Headley & Wim Meulenkamp, Follies, A National Trust Guide, Londen 1986. Meest volledige gids van follies in Engeland. Latere, herziene en meer uitgebreide uitgaves: A Guide to Rogue Architecture in England, Scotland and Wales, Londen 1990; Follies, Grottoes and Garden buildings, Londen 1999.
- James Howley, The Follies and Garden Buildings of Ireland, Londen 1993. Standaardwerk voor Ierse follies.
- Barbara Jones, Follies & Grottoes, Londen 1953 (latere, herziene ed. 1974, 1979). Eerste boek over follies, a monumental work… of inexhaustible interest, inmiddels een collector’s item.
- Meulenkamp, Follies, Bizarre bouwwerken in Nederland en België, Amsterdam /Antwerpen, 1995. Standaardwerk over follies in Nederland en België. De folly-bijbel van de DonderbergGroep.
- Jeffrey W. Whitelaw, Follies, Princes Risborough, 2008. Korte introductie op het fenomeen.
Tijdschrift:
- Publicaties van de Engelse zustervereniging The Folly Fellowship: The International Magazine: Follies, Grottoes and Garden Buildings (verschijnt ieder kwartaal ); The Follies Journal (verschijnt jaarlijks).
Website: www.follies.org.uk - A. Nuijten, Follies in Tsjechië, deel 1 en 2, in respectievelijk PorteFolly nr. 32, 2008, 3-10 en nr. 33, 2009,17-20; en Franse Follies aan de oppervlakte, in PorteFolly, nr. 37, 2012, 8-32.
Tuinsieraden
In een bron uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw wordt al de omschrijving meer om cieraet dan gebruijk gebezigd in verband met een speelhuijsken op het buitenverblijf Zijpendael. In 1802 verschijnt het ultieme voorbeeldboek voor de Nederlandse tuinkunst uit die tijd, Magazijn van Tuin-sieraaden, van de hand van de hovenier Gijsbert van Laar. De ondertitel van het werk op het schutblad verduidelijkt dat het gaat om modellen van aanleg en sieraad, voor groote [sic] en kleine lusthoven. Tegenwoordig wordt de term tuinsieraad zowel gebruikt voor niet-architectonische bouwelementen van historische tuinen – hierbij valt te denken aan zonnewijzers, beelden, tuinvazen en hekwerken ter decoratie-, als het gehele arsenaal aan tuinhuizen, priëlen, tempels, kinderhuisjes, schijnruïnes en zo meer die de bouwkundige stoffage van het tuinlandschap vormen. De DonderbergGroep prefereert de architectonische interpretatie. De meer uitzonderlijke tuinsieraden zijn ook als folly te duiden. Er is een grijs gebied, bij gratie van het bijkans ondefinieerbare karakter van follies.
Een tuinhuis staat per definitie in een tuin of park, Het kan dienen tot nut, als een plek om tuingereedschap op te slaan of waar (exotische) planten worden gekweekt of beschermd worden tegen winterse kou, zoals bij een oranjerie. Er zijn ook allerlei soorten van tuinhuizen die gebruikt worden als plaats van samenkomst en vertier, waaronder: theehuisjes en paviljoenen voor de jacht of voor vissers, of waar men ter verpozing op de wandeling kan eten, of een feestzaal waar muziekuitvoeringen plaatsvinden.
Gelieerde organisatie: Tuinhistorisch Genootschap Cascade, www.cascade1987.nl. Tijdschrift: Cascade, bulletin voor tuinhistorie.
Boeken over tuinkunst:
- Wim Meulenkamp, Langs historische parken en tuinen, Routes in Nederland en België, Utrecht 1994. Over merendeels minder bekende tot onbekende landschapstuinen in beide landen.
- Carla Oldenburger-Ebbers, Eric Blok en Anne Mieke Backer, Gids Voor De Nederlandse Tuin- En Landschapsarchitectuur, 4 delen, 1993-2000 Rotterdam. Standaardwerk op het gebied van tuinhistorie en landschapsarchitectuur.
- Heimerick Tromp, De Nederlandse Landschapsstijl in de Achttiende Eeuw, Leiden 2012. Studie over de introductie van de Engelse landschapstuin in Nederland.
- John Dixon Hunt en Peter Willes (ed.), The Genius of the Place, The English Llandscape Garden 1620-1820, Londen 1988. Introductie op 200 jaar geschiedenis van de landschapstuin.
- Dora Wiebenson, The Picturesque garden in France, Princeton 1978. Standaardwerk over invloed Engelse landschapstuin op Franse tuinkunst, de Jardin Anglo-Chinois.
Vermaaksarchitectuur
De term vermaaksarchitectuur refereert aan een restcategorie van niet officiële, folly-eske architectuur, die evenals de meer authentieke folly over het algemeen een marginaal bestaan leidt. Hierbij kan men denken aan de veelheid aan bijzondere constructies op kermissen, luna-, thema- of pretparken, maar ook de architectuur van dierenverblijven in een dierentuin of die op wereldtentoonstellingen; replica’s van bekende gebouwen (m.n. de Eiffeltoren), miniatuurparken en speeltoestellen bij uitspanningen… Het zijn allemaal plaatsen voor vermaak, doorgaans zonder verdere pretentie, inhoud of esthetische kwaliteit, en ze zijn grotendeels in opdracht gebouwd door professionele architecten voor commerciële doeleinden. Een uitzondering hierop vormen de dierentuinen die vanouds ook een educatief doel hebben.
Menige vorm van vermaaksarchitectuur is te herleiden tot voorbeelden uit de landschapstuin, zoals de carrousel in Hanau-Wilhemsbad in Duitsland, de schommels afgebeeld in Magazijn van Tuin-sieraaden, 1802 (pl. XIX, CVXVII), het befaamde Franse ontwerpboek van Le Rouge, Les Jardins Anglo–Chinois, 1775-1779, met de bascule (=wip) in de tuin van Rambouillet, of de schommels en ander speeltuig op het landgoed Schoonoord bij Rijswijk, afgebeeld in Gezichten in de omstreken van ‘s Gravenhage en Leyden van P. J. Lutgers, 1855. Deze voorbeelden zijn later standaard terug te vinden op kermissen, bij uitspanningen en in speeltuinen. Het tuinlandschap van het Bagno Steinfurt dat eind 18e eeuw in Duitsland werd aangelegd stond vol met allerlei ‘attracties’ en werd toentertijd druk bezocht; het is in feite de voorloper van de pretparken die zich vanaf circa 1900 in de mode geraken. Daartoe behoren ook de Montagne Russes van de Franse Tivoli- en Folie tuinen die aan het begin van de 19e eeuw zo populair waren (en gevaarlijk) en uitmondden in de waterglijbanen en achtbanen van lunaparken die ook, maar dan tijdelijk, bij wereld- of meer regionale tentoonstellingen (de latere vakbeurzen) werden neergezet. Dit waren tijdelijke, mobiele constructies. De schijnruïnes in het kasteelpark van Zeecrabbe in België, bij Huys Ten Donck, Ridderkerk en Hagley Hall of Hackfall in Engeland zijn de voorlopers van de spookhuizen. Een ouder type tuinornament als het doolhof is ook gewild, onder andere bij uitspanningen, zoals bijvoorbeeld De Julianatoren (Apeldoorn) en De Braak (Paterswolde).
Technische vernieuwingen zijn van groot belang voor de latere ontwikkeling van vermaaksarchitectuur. Hieraan danken we het reuzenrad dat werd uitgevonden door de Amerikaanse ingenieur George Ferris en voor het eerst was te zien op de World’s Columbian Exposition van Chicago in 1893. In dit verband kunnen ook de gigantische achtbanen, tegenwoordig zelfs met g-krachten, in attractieparken worden genoemd. De Python in de Efteling is hier een voorbeeld van, maar dit gevaarte is inmiddels verouderd en kan niet meer concurreren met modernere, nog snellere uitvoeringen.
Behalve de voortgang van techniek en de nadruk op geldelijk gewin is er nog een ander verschil tussen de attractieparken van deze en de vorige eeuw en zijn voorlopers. Vanaf de landschapstuinen, Vauxhalls en Tivoli-parken, verandert de samenstelling van het publiek: van aristocratie en zeer welgestelde burgers, naar de middenklasse, om ten slotte te eindigen bij het volkse publiek dat al weer zo’n honderd jaar inmiddels naar Coney Island (New York), het Weense Prater en de Engelse amusementparks trekt voor hun plezier. Huidige Nederlandse voorbeelden hiervan zijn: Drievliet, Slagharen en Walibi.
Vermaaksarchitectuur, in al zijn vormen en facetten, is bovendien – nog meer dan follies – een internationaal gebeuren, dat zich vanaf 1900 over de hele aardbol heeft verspreid. Het is een smeltkroes en kweekvijver van buitenissige, non-conformistische vormen, niet gespeend van kitscherige, opzichtige theatrale elementen, ongebruikelijke experimentele constructies en een grote verscheidenheid in materiaalgebruik. Dit soort kenmerken maakt het tot een aanverwant verschijnsel van follies. Een duidelijk verschil schuilt in het bij uitstek financiële oogmerk van de meeste voorbeelden van vermaaksarchitectuur en de opdrachtgevers of makers: geen excentrieke aristocraat of visionaire eenling zonder kunstopleiding, maar een zakelijk, commercieel bedrijf.
Roadside- / novelty architecture
De talloze attracties die vanaf de vijftiger jaren langs de Amerikaanse snelwegen zijn gebouwd, en die doorgaans worden gelabeld als roadside architecture, vormen een specifiek segment van vermaaksarchitectuur, waar ook folly-elementen in zijn te herkennen. Tegenwoordig wordt de term novelty architecture gebruikt, voor meer dan alleen roadside architectuur. Het wordt als volgt gedefinieerd:
Novelty architecture is a type of architecture in which buildings and other structures are given unusual shapes for purposes such as or to copy other famous buildings without any intention of being authentic. Their size and novelty means that they often serve as landmarks. They are distinct from architectural follies, in that novelty architecture is essentially usable buildings in eccentric form whereas follies are [vaak ogenschijnlijk] non-usable, ornamental buildings often in eccentric form.( https://en.wikipedia.org/wiki/Novelty_architecture)
Naast al die prachtige wegrestaurants, garages/tankstations en snackbars in de vorm van een Dinosaurus (Cabazon, Californië en Harold’s Auto Inc, Florida), Hot Dog of kasteeltje (White Castle hamburgerketen) of het gigantische Iglo-hotel in Denali, Alaska, vallen ook casino’s zoals het Luxor Hotel in Las Vegas, vermomd als piramide en het hoofdkantoor van de mandenmakers-firma Longaberger in Ohio in de vorm van – wat anders?– een gevlochten, handgemaakte boodschappenmand. Maar het gaat hier in tegenstelling tot follies vooral om constructies met een duidelijke commerciële functie; vaak fungeren ze als reclame voor een onderneming. Daar komt geen excentrieke opdrachtgever, romantisch sentiment of zuiver ornamenteel, decoratief doel aan te pas. Wel is er vaker sprake van non-conformisme en een vervreemdend effect bij de ‘aankleding’ van de Amerikaanse voorbeelden.
Bij roadside-/ novelty architectuur vallen de replica’s van bekende gebouwen of andere objecten op, evenals het overgrote formaat en het gebrek aan authenticiteit. Dit wordt wel mimic architecture genoemd. Bij voorkeur worden gebouwtjes gehuld in een gedaante die niets met architectuur heeft te maken, zoals het zo-even genoemde wegrestaurant (nu ‘museum’ en cadeau-winkel) in de vorm van een vijftig meter lange brontosaurus in Cabazon, waaraan de ondernemer Claude Bell in 1964 begon, en vele bouwwerkjes vermomd als ijsco, sinaasappel of donut, naar de producten die er verkocht werden. Dit zijn in feite ook weer voorbeelden van architecture parlante. Het dinosaurus-restaurant, de overgrote olifant Lucy in Atlanta, New Jersey en het enorme Sheep and Dog building in Tirau, Nieuw-Zeeland; zo ook de Reuzen-Olifant, met pagode op zijn rug, van de Tentoonstelling van het Hotel-en Reiswezen in Amsterdam, 1985… – al deze bijzondere bouwsels kunnen even goed aangemerkt worden als voorbeelden van zoomorfische architectuur. En wat te doen met paddenstoelhuisjes, treintracés op landgoederen (o.a. Bornia, Zeist), Peemankeetjes, opzichtige Belgische friteskramen en ga zo maar door – waar brengen we deze bouwwerken dan onder? Kortom, evenals follies, is vermaaksarchitectuur een eindeloos verhaal, waarin op iedere pagina weer een andere architecturale vorm wordt beschreven. Dat is ook het doel van de Donderberggroep: het inventariseren en onderzoeken van niet-officiële architectuur en deze, waar mogelijk, op te waarderen.
Er zijn in verhouding tot de Verenigde Staten maar betrekkelijk weinig exemplaren van roadside- of novelty architectuur in Nederland en België. Enkele voorbeelden zijn: het Ei van Barneveld in Terschuur, De Boortoren bij Café De Koffer in Nieuw Schoonbeek, wegrestaurant Sluis in Veghel, in de vorm van een vrachtwagen en het Circus Zandvoort, met de vijf kolossale vlaggen die zijn opgenomen in de architectuur; en – bij onze zuiderburen – het Hotel Normandy, een schip-op-het-droge, te Koksijde-Bad en Café Primus Haacht in Gent in de vorm van een bierton van drie verdiepingen. In beide landen zijn ook nog meerdere kiosken of attracties te ontdekken in de vorm van een paddenstoel.
Boeken over vermaaksarchitectuur:
- Gary S. Cross, John K. Watson, The Playful Crowd: Pleasure places in the twentieth century, New York 2005.
- Josephine Kane, The Architecture of Pleasure: British Amusement Parks, 1900-1939, Londen/New York, 2013, 2016.
- Paul Greenhalgh, Fair World: A History of World’s Fairs and Expositions from London to Shanghai 1851-2010, Winterbourne 2011.
- Jim Hillman, Amusement Parks, Londen 2013. Bondige introductie op het verschijnsel pretpark.
- Eric Mattie, Wereldtentoonstellingen, Blaricum 1998. Overzicht van de architectuur van een aantal paviljoens op wereldtentoonstellingen in de periode 1850-2000.
- Lars Kuipers, Tijger in de tuin en andere blikvangers. Nederlandse voorbeelden van roadside architectuur), Soest 2014.
- Jim Heimann en Rip Georges, California crazy and beyond: Roadside Vernacular Architecture, San Francisco 1980.
- Chester H. Liebs, American Roadside Architecture, Boston 1985 (1e ed.), 1995.
- Karel Loeff en Henni van Oers, De Emotiebaan, historisch overzicht van kermisattracties, deel 7, s.l. 2005.
Tijdschrift:
Wim Meulenkamp, Naar een architectuur van vermaak en Anton Nuijten, Vermaaksarchitectuur door de eeuwen heen, in: PorteFolly nr. 27, 2006, 3-12.
***
De verschillende ‘foto-albums’ op deze site zijn gekoppeld aan een typologische onderverdeling. Het is mogelijk dat een folly-type in verschillende categorieën is terug te vinden. Zo kan een theehuis in Chinese stijl, zowel onder ‘Tempels en Koepels’ als onder ‘Pagodes en piramides’ vallen.
- Torens en kastelen,
- Tempels en koepels,
- Huis(jes)
- Grotten en chalets
- Reuzenraden en spookhuizen
- Droomkastelen en kabouters
- Pagodes en piramides
- Zerk en kerk
- Fonteinen en groen
- Olifanten en struisvogels
- Dino’s en donuttenten
- Utiliteitsbouw
- Overige